N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Werner Herbers Werner Herbers (82) was 35 jaar solo-hoboïst van het Concergebouworkest. Met zijn Ebony Band zette hij zich decennialang in voor ‘Entartete Musik’. Herbers is ongeneeslijk ziek, deze week verschijnt het laatste album.
Bij het weggaan schuift hij nog even achter de vleugel. Kaarsrecht naast hem staat zijn eeuwige schaduw dezer dagen: het infuus. Zijn lange vingers kleuren blauwig en zijn stijf. Maar oud-hoboïst Werner Herbers (82) speelt door die pijn heen Chet Bakers ‘Everything Happens to Me’, een jazzsong uit zijn geboortejaar 1940. Tientallen jaren in het Concertgebouworkest, Nederlands Blazers Ensemble en zijn Ebony Band leerden hem hoe „gelukzalig het voelt om klank te maken”.
De dood kan dan wel ieder ogenblik aankloppen, maar Herbers gaat er niet op zitten wachten. Ook niet nu hij, op de valreep, zijn laatste wens heeft kunnen verwezenlijken: voor hem op tafel ligt het album Achtung Aufnahme! van de Ebony Band, met vergeten muziek van Joodse componisten die een eeuw geleden moesten vluchten voor de nazi’s.
„Op de dagen dat ik me wat beter voel, borrelen er allerlei ideeën naar boven”, zegt hij. „Laatst kreeg ik zin om te schrijven over de aanstelleritis bij optredens van klassieke musici. Ergens in een la liggen nog aantekeningen. Ik herinner me een gesprek daarover met de vorig jaar overleden Jan Wijn. Soms keken leerlingen van hem in langzame passages dromerig omhoog, vertelde hij me. ‘Zeg, wat zie je daar op het plafond?’ vroeg Wijn dan.”
De ironie is nooit ver weg: Herbers’ leven vormt een mengsel van nuchterheid en verwondering. „Het bestaan kent niet alleen bewuste keuzes”, weet hij, „het overkomt je meestal.” Dat gold ook voor de rol van klassieke muziek in zijn leven. Na de middelbare school ging jazz-fanaat Herbers Duits studeren in Amsterdam. Daarnaast zocht hij een goede hoboleraar, en dus klopte hij aan bij Haakon Stotijn, musicus in het Concertgebouworkest. Een logische keuze, want Herbers’ liefde voor de hobo begon toen hij als jonge tiener diens vader Jaap Stotijn in zijn geboortedorp Bilthoven Mozarts Hoboconcert zag uitvoeren.
„Stotijn liet me voorspelen. ‘Je hebt talent’, vond hij. ‘Ik zou jou best in mijn klas willen, maar ik geef geen les aan amateurs.’ En dus besloot ik naast Duits het conservatorium erbij te doen. Dat bleek niet vol te houden. Na een jaar moest er één studie sneuvelen. Ik had geen helder beeld van de toekomst, maar vervolgde mijn weg op het conservatorium. Het leven had evengoed een andere afslag kunnen nemen.”
Vlucht voor nazi’s
De bijna twintig albums van zijn eigen Ebony Band – het in 1990 opgerichte houtblazersensemble met medemusici uit het Concertgebouworkest – getuigen van Herbers fascinatie voor componisten die tot wasdom kwamen in het Duitsland van tussen de beide wereldoorlogen. Het was een periode van vrijheid en levenslust in de muziek, en van vervloeiende grenzen tussen klassiek en jazz. Maar ook van een samenleving vol broeiende wrok – vruchtbare grond voor Hitler en zijn haatcampagnes.
Herbers is in meer opzichten een kind van dit interbellum. Zijn ouders vluchtten halverwege de jaren dertig voor de nazi’s naar Nederland. „De Eerste Wereldoorlog – waar de Duitse jongens juichend inliepen – maakte van mijn vader een fanatiek pacifist. Hij hield lezingen voor de vredesbeweging. Een bokser en een mijnwerker reisden vaak met hem mee om hem te beschermen. Voor een krant schreef hij columns. In 1929 kostte één daarvan hem zijn baan als leraar aan een gymnasium in Kassel. De nazi’s waren toen nog niet aan de macht, maar de reactionaire krachten waren al sterk. ‘Deze man deugt niet voor onze jeugd’, kreeg de school te horen. Mijn vader kreeg een beroepsverbod en moest overal en nergens verblijven om aan de nazi’s te ontsnappen.”
De helpende hand kwam van de Nederlandse onderwijsvernieuwer Kees Boeke. Gedurende een Duits-Franse verzoeningsweek in Ommen leerden beide mannen elkaar kennen. Boeke hoorde van Herbers problemen en bood hij hem in 1934 een baan als leraar aan op zijn school De Werkplaats in Bilthoven.
„Boeke koesterde een grote hartstocht voor muziek, zowel in het onderwijs als persoonlijk. Elk jaar klonk Bachs Matthäus-Passion op school. Ik heb dat stuk als driejarige voor het eerst beleefd op schoot bij mijn ouders. De laatste weken luister ik alleen nog jazz, maar op gezette tijden duikt er toch een flard klassiek op. Bijvoorbeeld uit die Matthäus het recitatief ‘Am Abend, da es kühle war’. Daar hou ik het niet droog bij.”
Magische krachten
In zijn ruim dertig jaar als hoboïst in het Koninklijk Concertgebouworkest bevolkten Bach en andere klassieke grootheden zijn lessenaar, maar met zijn Ebony Band zette Herbers meer dan honderdvijftig vergeten, door de nazi’s vervolgde componisten weer op de muzikale kaart. Het archief met ruim zeshonderd van hun werken gaat straks naar het Nederlands Muziek Instituut.
„Ik trok vaak een vergelijking met de natuur. Je kan onder de indruk zijn van een monumentale boom. En niets anders meer zien. Maar richt de blik eens op de voet ervan. Daar groeien vaak prachtige planten, waaraan je je hart kunt verliezen. Ik herinner me een stuk van Miroslav Ponc. Een amateur, dachten we bij het lezen van de noten. Dit is niks. ‘Laten we het gewoon eens spelen’, zeiden een paar musici. ‘En dan pas oordelen.’ Toen bleek hoeveel kracht erin zat. Het bezit een Mondriaan-achtige strengheid, die boeiend en overtuigend is, maar die je er alleen uithaalt wanneer je het uitvoert. Die schoonheid zie je niet aan partituur af.”
Nu, vlak voor zijn dood, overheerst bij Herbers een gevoel van dankbaarheid over alle panorama’s en inzichten die al zijn ontdekkingstochten hem hebben gebracht. „Hij heeft het talent om te leven”, zegt zijn dochter, actrice Katja Herbers, die naast hem aan tafel zit. „Ik zie mijn vader als een gelukkig mens, die overal het beste van probeert te maken. Zelfs van zijn sterven weet hij nu een mooie en positieve tijd te maken. Het is een troost dat hij in me zit.”
Ze glimlacht en kijkt hem aan. „Ik droomde wat dagen geleden dat je in de hemel aan het jammen was met Miles Davis.” Hij grijnst. „Zo’n soort gedachte bekroop me ook even toen mijn eigen vader stierf, hoewel ik niet religieus ben”, zegt hij. „Maar ik geloof dat de dood een poort naar het niets is en niet naar een ander bestaan. Dit gepraat over een hiernamaals doet me trouwens denken aan een van mijn mooiste ervaringen in het Concertgebouworkest. Ik ben uitermate nuchter, maar muziek kan magische krachten oproepen die zich niet eenvoudig laten beschrijven, wanneer je met zijn allen één klank maakt en de wereld in harmonie om je heen vibreert. Zulke momenten ervoer ik begin jaren zeventig toen we met het orkest Mozart-symfonieën uitvoerden met dirigent Josef Krips. Alles viel op zijn plek. Na afloop zei Krips in plat Weens: ‘Beethoven reikt vaak tot in de hemel, maar Mozart… die komt er vandaan.’”